Family Tree CollectionMain index A-Z Total index Names Index placesAlexander Duparc Collection

Family page
Levie de Hond, birth 22 MEI 1890 Amsterdam, died 22 Jun1972 Zandvoort, son of Abraham de Hond and Judith Walvisch to:
Sara Rijne, birth 23 MRT 1891 Amsterdam, died 7 OKT 1976 Bussum, daughter of Jacob Rijne and Sibilla Gaarkeuken
1) Abraham (Appie) de Hond, birth 2 Sep 1913 Amsterdam, died 7 Jun 1984
2) Jacob (Jaap) de Hond, birth 22 Aug 1914 Amsterdam, died 31 Aug 2000
Een kind verliezen was erger dan Auschwitz

Geboren v??r of in de Eerste Wereldoorlog, een leven waarin godsdienst een rol speelde die met de jaren veranderde, soms radicaal. 'De dagen onzer jaren zijn zeventig jaar of als wij zeer sterk zijn tachtig jaar; en het uitnemendste van die is moe ite en verdriet,'' weet de psalmist. Wat zegt de 'zeer sterke' er zelf van? Achttiende aflevering: Jaap de Hond (84), joods en niet-gelovig.

COLET VAN DER VEN 2 januari 1997, 0:00 in TROUW






Als kind woonde ik in een joodse wijk, de Transvaalbuurt in Amsterdam; ik had joodse en christenvriendjes met wie ik voetbalde op straat. Mijn vader was eigenaar van een garage, later een slagerij. Hij had er weinig verstand van. Bij de een word t alles wat hij aanraakt goud, bij mijn vader bleef het oud ijzer. Hij was niet religieus, mijn moeder - een echte jiddische mamma, bezorgd, warm - een beetje. Zij bad nog wel eens. Ik herinner me ook dat we op Grote Verzoendag vastten. Haar vade r was sjammes en erg vroom. Hij stond erop dat wij naar joodse les gingen, vreselijk vond ik dat. Ik verzette soms mijn vaders wekker zodat we ons versliepen en gewoon konden voetballen.

Na de lagere school ging ik naar de ambachtsschool. Ik wilde machinist worden maar ik geloof niet dat ik het had gekund. Mijn vader had het na een aantal jaar wel gezien en vond dat ik beter een baan kon zoeken. Ik kwam terecht in een soldeerderi j van lampenkappen. Niks aan. De rijwielbranche, waarin ik op mijn achttiende werk vond, lag me meer, maar tijdens de crisisjaren raakte ik die baan kwijt.

Ik volgde de ontwikkelingen in Engeland, Frankrijk en Duitsland op de voet en zag weinig lichtpuntjes. Op tien mei, een prachtige zonnige dag, brak de oorlog uit. Ik was buitengewoon dienstplichtig maar ben op de kazerne een geweer gaan vragen . Ik wilde knokken. Daar zeiden ze: 'Ach meneer, het is hier zo'n bende' en ik kon weer gaan. Zonder geweer. Niet lang daarna besloot ik met twee vrienden naar Engeland te vluchten om vandaaruit te vechten. Maar op de bewuste dag zijn ze nie t op komen dagen. Ik heb hen nooit meer gezien. Als ik toen had geweten wat me te wachten stond, zou ik nog geprobeerd hebben om op een lucifershoutje de zee over te steken. In de zomer van '42 ben ik opgepakt en naar de Hollandse Schouwburg gebra cht. Twee dagen later zijn we naar Westerbork getransporteerd en korte tijd daarna weer op de trein gezet. Waarnaartoe, dat wisten we niet. Ik had nog nooit van Auschwitz gehoord. Het was het tweede transport en we hadden het geluk - al weet ik ni et of dat het goede woord is - dat we nog gewoon in personentreinen werden vervoerd. De reis duurde drie dagen. We waren jong en gezond, er werden liedjes gezongen, ouwe taaie jippie jee, maar ik kreeg geen noot uit mijn keel. In Berlijn stonde n we stil. Het was nacht, we hoorden de bombardementen en dachten dat de oorlog op zijn einde liep, maar toen begon het pas.

Op het perron in Auschwitz werden we met stokken uit de wagons geslagen en moesten we naar Birkenau marcheren. Ik zag het prikkeldraad, de wachttorens en dacht: Dit zit niet goed. Ze tatoe?erden nummer 53632 op mijn arm en schoren me kaal. Een va n de bewakers zei: 'Een jood leeft hier niet langer dan ??n dag'. Ik keek om me heen en realiseerde me dat hij wel eens gelijk zou kunnen hebben. We mochten onze eigen kleren houden maar er werd een rode streep overheen geschilderd om vluchte n te voorkomen. We sliepen in een stenen barak, drie rijen boven elkaar van ieder acht man. Alle neuzen in dezelfde richting. Als er een zich omdraaide, moesten alle acht zich omdraaien.

Met duizend personen in een barak waar plaats is voor honderd, dat geeft een hoop herrie. Een van de eerste dagen schreeuwde een SS'er: 'Ruhe! Als het niet stil is schiet ik er een kapot' en hij voegde de daad bij het woord. Dan ben je wel stil.

De eerste keer dat we moesten aantreden meldden zo'n veertig jongens zich ziek. Ze dachten dat het een slimme truc was om naar de ziekenbarak te kunnen. Toen we 's avonds terugkwamen van het werk - wegen planeren - lagen ze alle veertig dood voo r de barak. Na een week of vijf werden zo'n 1000 man opgetrommeld om op de appelplaats naakt rondjes te rennen voor de SS'ers. Die pikten er 300 uit. Ook mij en een vriend. We werden van Birkenau naar een houten barak in Auschwitz gebracht, krege n te eten en hoefden niet te werken. Krankzinnig natuurlijk. Een paar dagen later moesten we aantreden. 'Wie zich niet sterk voelt mag terug naar de barak'. Mijn vriend deed een stap naar voren en ik ook om bij hem te blijven maar de kapo ga f me een klap en siste : 'Terug jij'. Het is absurd hoe je leven van toevalligheden aan elkaar hangt. Die jongens zijn weggevoerd naar de gaskamers.

Een dag later kwam er een SS'er de barak binnen. Hij zocht twintig sterke mannen voor een zwaar commando met beter eten. Ik hoorde alleen het woord eten en meldde me aan. Dat heeft mijn leven gered. Het was het beste commando, het Canadacommando , genoemd naar het land van melk en honing. We moesten de bezittingen van de mensen die op de rampen (perrons) waren aangekomen selecteren. Goud, diamanten maar het ging ons om het voedsel. Eten was leven, daar hadden we wel stokslagen voor over . In het begin sorteerden we de spullen als de mensen van de rampen weg waren. Later gebeurde het tegelijk met de selecties en moesten we ook de doden op wagens gooien.

Op een bepaald moment bracht ik het niet meer op en heb ik samen met vier anderen verstek laten gaan. We werden voor straf in een ander commando geplaatst. Dat van de rietsnijders. De kapo was een lustmoordenaar. Aan het eind van de dag had hij al tijd een paar doden bij zich. Ik waarschuwde een Hollandse kapo, een geschikte kerel, dat dit wel eens verkeerd af zou kunnen lopen. De Hollander is naar die vent toegegaan en heeft gezegd: 'Dit zijn vrienden van me. Als er wat met hen gebeurt, ge beurt er wat met jou'. We kregen toen zelfs een voorkeursbehandeling. Mochten riet snijden vanuit een bootje terwijl de anderen tot hun nek in het water stonden. Na een tijdje werd ik teruggeplaatst in het Canadacommando. Als er een Hollands trans port aankwam ging ik door de rijen en fluisterde ze in dat ze moesten zeggen dat ze jonger dan veertig of ouder dan achttien waren. Het is een paar jongens gelukt zo uit de gaskamers te blijven.

De ergste ervaring was de aankomst van het transport van het Apeldoornse Bos. De wanhoop van die mensen. Het geschreeuw. Ze werden met zijn honderden tegelijk, pati?nten, verpleegsters, artsen, alles, naar het crematorium gestuurd.

Op een dag kwam er een jongetje van een jaar of acht aan. Hij moest mee op de wagen naar het crematorium maar sprong er steeds vanaf. Achter die wagen reed een auto van het Rode Kruis. Dat beeld moest de mensen geruststellen maar in die wagen za t het blauwzuur. Het jongetje werd in de auto gezet, hij gilde, verzette zich en sloeg de ruit in. Toen zei een SS'er: 'Hij heeft zo voor zijn leven gevochten, die mag in het Lager'. Piepeltje, noemden we hem. Hij leeft nog. Die SS'er heeft gevraa gd of hij voor hem wilde getuigen maar hij heeft geweigerd. Tegen hem getuigen, dat wilde hij wel.

Na een jaar, we waren op de rampen aan het werk, kwam er iemand naar me toe: 'Jaap, je broer is erbij'. De waas waarin ik leefde om niet hartstikke mesjogge te worden trok even op. Ik ben gaan zoeken. Zag hem en zijn vrouw allebei in de goede rij . Zijn vrouw heeft het uiteindelijk niet overleefd. Het lukte me mijn broer in mijn Lager en bij het timmerijcommando te krijgen. Het probleem was dat hij een glazen oog had. Had je alleen maar een krasje op je hand, dan werd je al naar de gaskame rs gestuurd. In het Canadacommando kreeg ik wel wat voor elkaar en ik heb de blokoudste gevraagd mijn broer een beetje achteraf te houden. Dat is gelukt.

Op een dag verhuisden we naar een ander Lager dat uitkeek op het crematorium. Het Sondercommando, dat de lijken uit de gaskamers moest halen, werd om de drie maanden vergast omdat ze ooggetuige waren van iets dat de wereld nooit zou mogen weten . Maar de Duitsers vergaten ons. Er zat alleen prikkeldraad tussen ons Lager en het crematorium. De SS hing er wel dekens overheen maar we konden toch met het Sondercommando praten. En zien hoe een SS'er naar boven klom en het gas door de luike n gooide. En zien hoe Kramer - bij de Neurenberg-processen ter dood veroordeeld - met een dikke sigaar in zijn mond het schouwspel bekeek vanuit zijn Mercedes. En horen hoe de mensen schreeuwden. Eigenlijk hadden ze ons ook moeten vergassen wan t wij wisten evenveel als het Sondercommando. Meer zelfs. Wij wisten alles.

Eind '44 begonnen de eerste evacuaties. Lange marsen naar Dachau, Oranienburg, Buchenwald. Steeds nieuwe kampen, nieuwe commando's. Timmeren, greppels graven, werken in het bos. Ik weet niet meer waar ik geweest ben en hoe lang. Wel dat ik in he t bos een dennenappeltje vond om te eten.

Ik had gehoopt, toen we uit Auschwitz vertrokken, dat het beter werd, maar het werd alleen maar slechter. De laatste mars naar Buchenwald was een dodenmars. Wie niet meer verder kon kreeg een kogel door zijn hoofd. In Buchenwald zelf was het ee n chaos. Het liep op het eind van de oorlog. De Amerikanen zaten de Duitsers op de hielen en dus werden we weer ge?vacueerd. Tijdens die tocht gingen een vriend van me en ik wat afzijdig staan, zogenaamd om onze behoefte te doen. De lange rij tro k aan ons voorbij, het geluid stierf weg en toen stonden we daar. Alleen. Zonder SS'ers, maar nog niet bevrijd.

We vonden een schuur waar we een week hebben gezeten. We wasten ons in een beek en aten uit de varkenstroggen. We wisten niet wat we moesten, waren bang uiteindelijk daar nog dood te gaan. Zijn, toen we het niet langer uithielden, gaan lopen . We kwamen langs een muur waarop aanplakbiljetten hingen met de opdracht aan de Duiters om hun wapens in te leveren en we begrepen dat de Amerikanen de baas waren. Mijn vriend en ik zijn ieder ??n kant opgegaan.

Ik heb aangebeld bij de kerk in het dichtstbijzijnde dorp en daar gaf de pastoor me brood met vet. Omdat mijn maag niks meer gewend was, kreeg ik ontzettende krampen. Ik ben kruipend van de pijn op zoek gegaan naar het hoofdkwartier van de Amerika nen en die hebben me naar het ziekenhuis gebracht. Later werd daar ook mijn vriend binnengebracht. Na een paar dagen kwam de arts van het ziekenhuis naar me toe: 'Ik moet je iets ergs vertellen'. Ik dacht dat de Moffen weer aan de macht waren, maa r hij vertelde dat mijn vriend was overleden. Alsof ik een klap in mijn gezicht kreeg. Zul je alles overleefd hebben en in het begin van je bevrijding sterven.

Na vier weken ben ik ontslagen en via Frankrijk en Belgie naar Nederland gegaan. De militaire politie heeft me vanaf de grens naar Amsterdam gebracht. Mijn ouders bleken het overleefd te hebben maar mijn vader was helemaal van de kaart, omdat hi j dacht dat hij zijn twee jongens had verloren. Ik heb een neef gevraagd hen voorzichtig op de hoogte te brengen. Toen ik daar vertrok zag ik in de verte mijn ouders aankomen, samen met mijn broer, die een half uur eerder was gearriveerd uit Rusla nd. We hadden het als gezin gered.

Ik denk dat ik daarom later processen heb kunnen bijwonen. Sommigen hebben hun hele familie, alles, verloren. Die dreun is mij bespaard gebleven. Zeven jaar geleden heb ik getuigd tegen een SS-bewaker uit Auschwitz. De rechter vroeg me of ik gee n wraakgevoelens had. Maar ik zei: 'Hij was vijftig jaar geleden zo fier; kijk wat er van hem over is: een wrak. Hij is zijn straf niet ontlopen'.

Na de oorlog kon ik mijn draai niet vinden. Ben nog een jaar in Brazili? geweest maar dat was het ook niet. Heb toen maar weer het werk in de rijwielbranche opgepakt. In '46 ben ik getrouwd met de vriendin van voor de oorlog. Het ging niet makkeli jk, we hadden een hoop strubbelingen, ik was de kluts kwijt, maar heb hulp gehad van de Sinaikliniek en uiteindelijk is het goed gekomen. We hebben vier kinderen gekregen, van wie er nog drie leven. Mijn zoon wilde niet verder. Dat is het ergste , een kind verliezen. Erger dan Auschwitz. Die klap ben ik nooit te boven gekomen. Nee, we hebben hier geen foto van hem, mijn vrouw kan daar niet tegen. Hij was ingenieur, een knappe jongen, had ook veel met het jodendom. Ik ging wel eens met he m mee naar sjoel, maar dan keek ik naar die biddende mensen, hoorde de gezangen, zag de beelden van het kamp en dacht: Nee, het kan niet. God kan niet bestaan.''
to:
Johanna Elske Hooghoed
Main index A-Z